Het tellen is de basis voor het verdere rekenen. Vooruit tellen en terugtellen zijn hierbij belangrijke onderdelen. Als kinderen vooruit kunnen tellen met sprongen van 2, kunnen ze een volgende stap maken naar het vooruit tellen met sprongen van 3.
Tel vooruit met sprongen van 3.
23 - ... - ... - 32
Welke getallen moeten er staan?
Als je erachter wilt komen wat er op de lege plekken moet komen te staan, moet je sprongen van 3 maken. Je zet dan een sprong van 3 vooruit op de getallenrij.
Je ziet dat je bij een sprong van 3, 2 getallen overslaat. Als je verder telt vanaf 23, dan sla je de getallen 24 en 25 over. Dan komt het getal 26. Als je vanaf het getal 26 weer een sprong maakt van 3, dan sla je de getallen 27 en 28 over en dan kom je uit bij het getal 29. Als je dan nog een sprong van 3 maakt, zie je dat je uitkomt bij het getal 32. Op de lege plekken komen dus de getallen 26 en 29 te staan.