Het tellen is de basis voor het verdere rekenen. Vooruit tellen en terugtellen zijn hierbij belangrijke onderdelen. Als kinderen vooruit kunnen tellen met sprongen van 1, kunnen ze een volgende stap maken naar het vooruit tellen met sprongen van 2.
Tel vooruit met sprongen van 2.
22 - 24 - ... - ...
Welke getallen moeten er staan?
Als je erachter wilt komen wat er op de lege plekken moet komen te staan, moet je sprongen van 2 maken. Je zet dan een sprong van twee vooruit op de
getallenrij.
Je ziet dat je bij een sprong van 2 een getal overslaat. Als je verder telt vanaf 24, dan sla je het getal 25 over. Dan komt het getal 26. Als je vanaf het getal 26 weer een sprong maakt van 2, dan sla je het getal 27 over en dan kom je uit bij het getal 28. Op de lege plekken komen dus de getallen 26 en 28 te staan.