In een week zitten 7 dagen. In de afbeelding hieronder kun je deze dagen zien.
We verdelen de week in een weekend en de dagen doordeweeks. Het weekend bestaat uit de dagen zaterdag en zondag. Op deze dagen ben je meestal vrij. De dagen doordeweeks zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Op deze dagen ga je naar school.
Het is belangrijk dat je de volgorde van de dagen van de week goed kent. Zo weet je precies wanneer er bepaalde gebeurtenissen plaatsvinden en kun je afspraken maken voor in de toekomst.
Het is vandaag maandag. Over twee dagen ga je op schoolreisje. Wanneer ga je op schoolreisje?
Antwoord: Op woensdag ga je op schoolreisje. De blauwe wijzer laat dit zien. Die verplaatst twee dagen.
We gebruiken een aantal woorden om een bepaald aantal dagen aan te geven.
Het is vandaag woensdag. Overmorgen ga je naar de bibliotheek. Wanneer ga je naar de bibliotheek?
Antwoord: Op vrijdag ga je naar de bibliotheek. De blauwe wijzer laat dit zien. Morgen is de dag die na woensdag komt;donderdag. Overmorgen is de dag die daarna komt; vrijdag.
Het is vandaag dinsdag. Eergisteren gingen we bij oma op bezoek. Op welke dag was dat?
Antwoord: Op zondag gingen we naar oma. De blauwe wijzer laat dit zien. Gisteren is de dag die voor dinsdag komt; maandag. Eergisteren is de dag die daarvoor komt; zondag.