Home
Particulieren
Online oefenen
Prijzen en bestellen
Reviews
Leer- en oefenboeken
Scholen
Online leer- en oefenplatform
Premium werkbladencollectie
Educatieve boeken
Veelgestelde vragen
Over Junior Einstein
Vacatures
Contact
Team
Inloggen
Inloggen
Artikelen
Online oefenen
Materialen
Video's
Werkbladen
Doelen
Rekenen
Rekenen
Taal
Begrijpend lezen
IEP Toets
Verkeer
Natuur & techniek
Geschiedenis
Aardrijkskunde
De tafels
Levensbeschouwing
Topo
Kleuters
JE Leerdoelen
Engels
Spelling
Automatiseren
Doorstroomtoets
Toetsen
Je hebt javascript niet geactiveerd. Je kunt zonder javascript deze site niet gebruiken.
Meetkunde: oriëntatie in de ruimte
Doelen
›
SLO-doelen
›
Meten en meetkunde
›
Meetkunde
›
Meetkunde: oriëntatie in de ruimte
Meetkunde: oriëntatie in de ruimte
Geschikt voor groep:
1
2
3
4
5
6
7
8
Meetkunde
Meetkunde: oriëntatie in de ruimte
(20)
Meetkunde: construeren
(18)
Meetkunde: opereren met vormen en figuren
(18)
Het kind kent en gebruikt ruimtelijke begrippen: voor, achter, naast, in, op, boven, onder, dichtbij, veraf.
Het kind herkent de meetkundige begrippen links, rechts, tegenover, tussen.
Het kind kan een eenvoudige route volgen en een bekende route globaal beschrijven.
Het kind kan eenvoudige plattegronden aflezen en interpreteren.
Het kind kan in eenvoudige situaties vertellen wat wel en wat niet zichtbaar is vanaf een bepaald standpunt.
Het kind kent en gebruikt de begrippen: links, rechts, tegenover en tussen.
Het kind kan aangeven hoe een object eruit ziet vanaf een ander standpunt.
Het kind kan een route volgen aan de hand van een eenvoudige plattegrond.
Het kind kan een eenvoudige route beschrijven vanuit het eigen standpunt of aan de hand van een plattegrond.
Het kind kan de relatie leggen tussen de werkelijkheid en een getekende kaart van deze werkelijkheid.
Het kind kan een route op een eenvoudige kaart of plattegrond beschrijven en daarbij begrippen gebruiken, zoals rechts, vooruit, rechtdoor.
Het kind kan beredeneren wat iemand wel of niet ziet vanaf een bepaald standpunt.
Het kind kan met behulp van een kaart of plattegrond een route van A naar B beschrijven.
Het kind kan in eigen woorden uitleggen wat het betekent als een plattegrond op schaal getekend is.
Het kind weet wat de legenda van een kaart is en kan die gebruiken.
Het kind kan plaatsen of objecten op een kaart vinden en aanduiden met een rooster met coördinaten.
Het kind kent de windrichtingen noord, oost, zuid, west en begrijpt dat deze kunnen worden gebruikt om een plaats te bepalen of een route te beschrijven.
Het kind kan bij foto's van een situatie beredeneren waar een fotograaf heeft gestaan en kan zijn standpunt(en) op een kaart of plattegrond aangeven.
Het kind begrijpt dat het standpunt van waaruit je kijkt, bepaalt wat je kunt zien en kan redeneren over kijklijnen.
Het kind kent de aanduidingen op een windroos (N, NO, O, ZO, Z, ZW, W, NW) en kan deze aanduidingen gebruiken om een plaats of richting te bepalen of een route te beschrijven.