Door middel van bussommen kunnen jonge kinderen op een betkeenisvolle manier oefenen met het optellen en aftrekken. In dit artikel staan eraf sommen tot en met 20 centraal.
Er stappen kinderen uit de bus.
|
Hoeveel kinderen zitten er nu nog in de bus?
Tel eerst hoeveel kinderen er in de bus zitten:
Maak gebruik van de vijfstructuur. Vijf blauwe poppetjes. Vijf rode poppetjes. 5 + 5 = 10. Dan zijn er weer vijf blauwe poppetjes en vijf rode poppetjes. 5 + 5 = 10. Tien poppetjes en nog eens tien poppetjes. 10 + 10 = 20. De hele bus zit vol. Er zitten 20 kinderen in de bus.
Vind je dit nog lastig? Tel dan alle poppetjes. 'Eén, twee, drie...achttien, negentien, twintig.'
Er stappen 6 kinderen uit de bus stappen. Je kunt de poppetjes ook tellen:
'Eén, twee, drie, vier, vijf, zes.'
Er zitten eerst 20 kinderen in de bus. Er stappen 6 kinderen uit. De som die hier bij hoort is:
20 - 6 = 14. Er zitten in totaal nog 14 kinderen in de bus. Je kunt vanaf het getal 20 ook 6 stapjes terugtellen: 'Twintig... negentien, achttien, zeventien, zestien, vijftien, veertien.' Je kunt ook nu weer gebruik maken van de vijfstructuur. Haal van de 20 poppetjes eerst vijf poppetjes weg. Dan blijven er nog 15 over. Zes is er eentje meer dan vijf, dus moet je er nog één poppetje afhalen. Er blijven dan nog 14 poppetjes over.