Het kind kan optellen en aftrekken tot ten minste 100 in contextsituaties en in formele sommentaal door met inzicht gebruik te maken van eigenschappen van bewerkingen en de structuur van getallen bij strategieën.
Bijvoorbeeld:
- verwisselen bij optellen;
- aanvullen/verschil bepalen (bv.: 50 - 48 kun je handig uitrekenen door het verschil te bepalen: hoeveel ligt er
tussen 48 en 50);
- rekenen via het tiental (bv.: 37 + 8 is 37 + 3 = 40 en 40 + 5 = 45);
- compenseren en omvormen (bv.: 67 - 19: van 19 maak je 20 en 67 - 20 = 47. Maar dan heb je er 1 teveel
afgehaald en die moet er weer bij: 47 + 1 = 48);
- rekenen naar analogie (bv.: 8 - 3 = 5 en 80 - 30 = 50);
- gebruikmaken van de inverse relatie (bv.: 28 + 5 = 33 en 33 - 5 = 28).
Het kind kan uitleggen hoe hij tot een oplossing komt.