Het kind kan contextproblemen oplossen onder ten minste 1000, waarbij een combinatie van bewerkingen wordt gevraagd.
Bijvoorbeeld: Jip bestelt twee bekers chocolademelk van elk 3 euro en twee stukken appeltaart van elk 2 euro en 50 cent. Hoeveel moet hij betalen? Het kind kan uitleggen hoe hij tot een oplossing komt.