Het kind kan contextproblemen oplossen onder ten minste 100 waarbinnen een combinatie van bewerkingen wordt gevraagd.
Bijvoorbeeld: In onze klas zitten 14 jongens en 18 meisjes. Na de vakantie komen er 4 meisjes bij en gaan er 2 jongens weg. Hoeveel kinderen hebben we dan in de klas?
Het kind kan uitleggen hoe hij tot een oplossing komt.