Als je gaat tellen, dan bepaal je het aantal van iets. Je noemt de getallen in de goede volgorde op: "Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven", enzovoort. Tellen begint meestal bij het getal 1. Het tellen eindigt als alle voorwerpen zijn geteld.
Fleur gaat broodjes halen bij de bakker. "Ik wil graag 6 broodjes", zegt ze tegen de mevrouw achter de balie. De mevrouw telt "Eén, twee, drie, vier, vijf, zes. Alsjeblieft, 6 broodjes."
Ontwikkeling van tellen
Jonge kinderen zijn van nature geïnteresseerd in het tellen en in getallen. Voordat kinderen naar de basisschool gaan, doen ze onbewust al veel ervaring op met getallen en hoeveelheden. Kinderen doen eerst vooral de ouders na. Ze vangen gesprekken op, bijvoorbeeld over hoeveel messen en vorken er op tafel moeten liggen. Daarnaast spelen ze spelletjes waarbij ze moeten tellen, ze kijken televisieprogramma's waarin er aandacht is voor getallen, enzovoort.
Wanneer een kind naar de basisschool gaat doet hij nog steeds ervaring op met tellen en getallen via spontane situaties, maar ook tijdens rekenactiviteiten op school.
Het belang van tellen
Tellen is nodig om te kunnen rekenen. Het is belangrijk dat een kind leert rekenen, omdat dit een grote rol speelt in het dagelijks leven. Denk maar aan het betalen in een winkel, het meten van objecten en het berekenen van afstanden. Tellen is de basis van al het rekenen!