146 x 233 = ?
Dit is een keersom met grote getallen. In het stappenplan hieronder lees je hoe je deze som cijferend kunt uitrekenen.
Noteer de getallen onder elkaar. Het is handig om de letters van de waarde van de getallen erbij te zetten: TD = tienduizendtallen, D = duizendtallen, H = honderdtallen, T = tientallen, E = eenheden. Hieronder zie je hoe je deze voorbeeldsom onder elkaar noteert. Let op! Het grootste getal moet altijd bovenaan staan.
Begin aan de rechterkant. Vermenigvuldig eerst de eenheden met elkaar. 6 x 3 = 18. 18 bestaat uit een tiental en een eenheid. Noteer de 8 onder de eenheden en de 1 onder de tientallen. In de afbeelding zie je dat dit er klein bij is genoteerd.
Vermenigvuldig daarna de eenheid met het tiental. Je hebt bij de vorige berekening een tiental erbij genoteerd.Tel deze erbij.
6 x 3 + 1 = 19. Omdat het getal 3 onder het tiental valt, is de eigenlijke som: 6 x 30 + 10 = 190. 190 bestaat uit een honderdtal en een tiental. Noteer de 9 onder de tientallen en de 1 onder de honderdtallen. In de afbeelding zie je dat dit er klein bij staat.
Vermenigvuldig daarna de eenheid met het honderdtal. Je hebt bij de vorige berekening een honderdtal erbij genoteerd. Tel deze erbij. 6 x 2 + 1 = 13. Omdat het getal 2 onder het honderdtal valt, is de eigenlijke som: 6 x 200 + 100 = 1.300
De 4 (van 146) staat onder de tientallen. Eigenlijk is dit 40, daarom schrijf je alvast een 0 op onder de E van eenheden. Dan vermenigvuldigen we het tiental met de eenheid. De som wordt dan: 4 x 3 = 12. De eigenlijke som is: 40 x 3 = 120. 120 bestaat uit een honderdtal en een tiental. Noteer de 2 onder de tientallen en de 1 er klein bij. Dit zie je ook in de afbeelding.
Vermenigvuldig daarna het tiental met het tiental. Je hebt bij de vorige berekening een tiental erbij genoteerd. Tel deze erbij. 4 x 3 + 1 = 13. Schrijf de 3 op en schrijf de 1 klein onder het volgende getal waarmee je moet vermenigvuldigen: de honderdtallen. In de afbeelding is dit te zien.
Vermenigvuldig daarna het tiental met het honderdtal. Je hebt bij de vorige berekening een honderdtal erbij genoteerd. Tel deze erbij. 4 x 2 + 1 = 9. Je hebt nu het tiental met de hele bovenste rij vermenigvuldigd.
De 1 (van 146)staat onder de honderdtallen. Eigenlijk is dit 100, daarom schrijf je alvast twee keer een 0 op onder de E van eenheden en de T van tientallen. Dan vermenigvuldig je het honderdtal met de eenheid. De som wordt dan: 1 x 3 = 3.
De eigenlijke som is: 100 x 3 = 300. Je ziet dat de 3 ook onder de H van honderdtallen staat.
Vermenigvuldig daarna het honderdtal met het tiental. De som wordt dan: 1 x 3 = 3. De eigenlijke som is: 100 x 30 = 3. 000. Je ziet dat deze 3 ook onder de D van duizendtallen staat.
Vermenigvuldig daarna het honderdtal met het honderdtal. De som wordt dan: 1 x 2 = 2. De eigenlijke som is: 100 x 200 = 20.000. Je ziet dat de 2 ook onder de TD van tienduizendtallen staat.
Je hebt nu alle getallen met elkaar vermenigvuldigd. Uit al deze stappen kwamen antwoorden. Deze staan onder elkaar genoteerd. Als laatste moet je deze antwoorden bij elkaar optellen. Dit kun je ook cijferend doen. Bij cijferend optellen begin je ook aan de rechterkant bij de eenheden. Tel zo alle getallen bij elkaar op. In de afbeelding hieronder zie je dit.
Als je alle getallen bij elkaar hebt opgeteld, weet je de uitkomst van de som.
146 x 233 = 34.018